Inbraak aan de Prinsengracht 263
Een niet onbelangrijke gebeurtenis in de tijd dat de acht onderduikers aan de Prinsengracht 263 verbleven is een inbraak in de lente van 1944. Het was niet de eerste
en niet de laatste keer, maar deze keer was wel 'enger' voor de bewoners
die lange tijd voetstappen hoorden in de vertrekken in het voorhuis. Op een gegeven moment
werd er gerammeld aan de boekenkast die toegang verschafte tot het achterhuis, maar deze ging niet open.
Anne schreef erover in haar dagboek: 'In die nacht wist ik eigenlijk dat ik sterven moest, ik wachtte op de politie, ik was bereid, bereid zoals de soldaten op het
slagveld. Ik wou me graag opofferen voor het vaderland, maar nu, nu ik weer gered ben, nu is mijn eerste wens na de oorlog, maak me Nederlander!' De opbrengst zou voor de
inbrekers beperkt kunnen blijven tot een muntmeter, een rekenmachine, een schrijfmachine en wat kasgeld, maar er werd niets vermist, de daders moeten zijn gestoord
bij hun poging wat mee te nemen.
Niet de inbrekers rammelden aan de boekenkast
Het rammelen aan de boekenkast en de daadwerkelijke inbraak blijken twee incidenten te zijn geweest op dezelfde avond. De inbraak werd gepleegd rond half tien, het
rammelen aan de boekenkast ongeveer een uur later. Politie-agent Den Boef rapporteert in zijn verslag van zijn dienst dat hij om kwart voor elf 's avonds een onderzoek heeft
ingesteld naar een inbraak aan de Prinsengracht 263. Nachtwaker Slegers had hem ingelicht en gevraagd samen een kijkje te nemen.
Uit de voordeur was het onderste paneel vernield waardoor inbrekers zich hoogstwaarschijnlijk toegang hebben weten te verschaffen tot het pand. Of er iets ontvreemd was
was voor Slegers en Den Boef lastig vast te stellen. Slegers zou die avond een paar keer langslopen.
Wat niet in het rapport staat, en op zich is dat niet zo gek, is dat beide heren aan de boekenkast hebben gezeten, dat is geconstateerd door de onderduikers die doodsbang
waren dat ze zouden worden ontdekt. Vandaar ook dat Anne schreef dat ze dacht dat het haar laatste avond was.
Hoogstwaarschijnlijk waren de daders nog binnen toen de twee naar binnen gingen om poolshoogte te nemen, want vast kwam te staan dat zij via de tuin waren gevlucht. Den Boef
was een NSB'er die niets liever had gewild dan toetreden tot de Waffen-SS waarvoor hij werd afgekeurd. Hij was gehaat bij vriend en vijand en stond bekend als
onbetrouwbaar. Zijn verklaring na de oorlog dat hij nimmer aan razzia's had deelgenomen stond in schril contrast tot het beeld dat er van hem werd geschetst: 'een vurige
nsb'er'.
De draaiende boekenkast
Dat Slegers degene was die aan de boekenkast heeft gezeten en dat Den Boef daarbij aanwezig was leidt geen twijfel, de tijdstippen komen overheen dat Den Boef zijn rapport
schreef en Anne haar dagboek bijwerkte. Anne had gehoord dat er iets viel waarna de twee verdwenen. Slegers had nog wel een briefje achtergelaten waarop stond wat
hij had geconstateerd.
De informatie over de boekenkast moet bewust of onbewust bij iemand terecht zijn gekomen die later de SD belde en verraadde dat er onderduikers zaten in
het achterhuis. Enkele theorieën omtrent het verraad zijn gebaseerd op deze avond.